demian
Tijdelijk lid
- Lid sinds
- 20 januari 2003
- Berichten
- 16.587
Ik liep toevallig tegen deze 'anekdote' aan over hoe het 2 instrumentmakers ruim 100 jaar geleden erg moeilijk werd gemaakt om hun vernieuwende instrumenten aan de man te krijgen.
Zo moeilijk zelfs dat het bijna schokkend is, en misschien ook de moeite waard om te lezen.
Zijn er nog meer van dit soort 'mooie' verhalen bekend?
Zo moeilijk zelfs dat het bijna schokkend is, en misschien ook de moeite waard om te lezen.
In het begin van de negentiende eeuw was de gitaar in Wenen bijna even populair als de plaatselijke wals. Jarenlang had hij een marginaal bestaan geleid op kermissen en in herbergen, maar plots bleek de tijd rijp voor dit bescheiden instrument. Eenvoud was in de mode en op geen enkel instrument klinkt eenvoud zo indrukwekkend als op de gitaar. Bovendien is hij goedkoop en gemakkelijk vervoerbaar. Het ideale instrument om mee te nemen naar een intieme soiree of een vrolijke picknick. Gretig namen de juffertjes en fijne meneren dan ook les om de dansjes en sentimentele liedjes te leren spelen waar hun vrienden en vriendinnen zo graag naar luisterden.
Maar voor serieuze musici kleefden er ook enkele bezwaren aan de gitaar. Hij heeft weinig volume en de tonen klinken niet lang door. Daarom bedacht de Weense instrumentenmaker Georg Staufer in 1824 de arpeggione, een kruising tussen een cello en een gitaar. Van de gitaar nam hij de vorm, de fretten en de stemming over, van de cello leende hij de grootte en de manier van spelen. De arpeggione ziet er uit als een reusachtige gitaar die als een cello tussen de knieën geklemd en gestreken word. Een geniale uitvinding. De wereld lag open voor Staufer. Gitaristen konden gemakkelijk de overstap maken naar de arpeggione, omdat de linkerhand hetzelfde bleef doen als op hun vertrouwde gitaar. Bovendien waren de toonhoogten dankzij de fretten (de smalle metalen richeltjes onder de snaren) vastgelegd, waardoor ze niet met intonatie hoefden te leren hannesen. Dat laatste was natuurlijk ook een uitkomst voor luie of valsspelende amateur-cellisten.
Toch werd de arpeggione geen succes. Een enkele methode, één professionele speler en de mooiste sonate van Franz Schubert (de arpeggione-sonate) heeft dit instrument de mensheid gebracht. Kennelijk was er niet zo’n grote behoefte aan een verbeterde gitaar en een vereenvoudigde cello als Staufer dacht.
Maar het zou ook kunnen dat men de arpeggione gewoon te vals vond. Dat is de schuld van de fretten. Hoe goed je een instrument met fretten ook stemt, het is altijd een beetje vals. Staat de fret voor het ene akkoord precies goed, dan is het voor een ander akkoord te hoog of te laag. Niets aan te doen. Gitaristen kiezen meestal voor een compromis van veel voorkomende zuivere en minder vaak gebruikte valse akkoorden. Die valsheid hindert niet erg bij een gitaar omdat haar tonen zacht en kort klinken, maar de arpeggione klinkt luid en doordringend. Is een gitaar een charmante vrouw met een lichte verkoudheid, dan is een arpeggione een gillend viswijf.
Honderdvijftig jaar later werd dit stemprobleem opgelost door Walter Vogt, een Duitse gitaarbouwer, die een Präzisionsgriffbrett ontwikkelde: elke noot kreeg zijn eigen fret die naar believen heen en weer geschoven kon worden.
De eerste zuivere gitaar was gemaakt, maar er zouden er veel te weinig volgen om Vogts dure machinerieën en patentaanvragen te kunnen financieren. En masse bleven de gitaristen hun valse modelletjes trouw. Hoezo vals, ik speel er al jaren op en heb nergens last van, zo klonk het. Vogt had een probleem opgelost dat er niet bestond.
Behoeften bevredigen en problemen oplossen die niet bestaan zijn gevaarlijke beroepskwalen voor instrumentenmakers en andere uitvinders. Want gewone mensen zijn al gauw te behouden voor al die nieuwigheid, anders waren ze zelf uitvinder geworden. Zo zijn musici vaak helemaal niet gediend van verbeteringen aan hun instrumenten. Obstakels overwinnen is hun vak en voor een lichte zelfkastijding schrikken ze niet terug. Bovendien ligt in elke verbetering de kritiek besloten dat het vroeger niet veel soeps was.
Leuk idee - dertig jaar blazen voor je beroep en dan van een uitvinder te horen krijgen dat je altijd maar wat aangemodderd hebt. Dat is niet goed voor je eigenwaarde. Laat hem toch failliet gaan, die vervelende betweter.
Bij Adolphe Sax (1814-1894), de bedenker van de saxofoon, kwam er nog een derde gevaar bij: jaloerse collega’s. Sax was een briljante bouwer van blaasinstrumenten, die leefde in een tijd dat er voortdurend aan deze instrumenten gesleuteld werd.
De muziek verlangde meer volume, meer snelheid en meer zuivere tonen. Daartoe werden nieuwe en en halfnieuwe instrumenten gebouwd en bestaande met wisselend succes van allerhande ventiel- en kleppensystemen voorzien.
Voor de componist Hector Berlioz was het soort instrumenten waarop geblazen werd zelfs een maat voor de achterlijkheid van een orkest. Meedogenloos stelde hij in verslagen van zijn internationale concertreizen het niveau van de plaatselijke blazers vast. De fagottist is geweldig virtuoos, zo oordeelde hij dan, en de trompettist zeer werkwillig, maar hun instrumenten klinken belazerd en als ze nu maar even in Parijs bij de onvergelijkelijke Sax langs zouden gaan dan zou alles vanzelf goed komen.
Berlioz was een vriend en bewonderaar van Adolphe Sax, maar er waren vooral onder de Franse instrumentenmakers velen die hem een arrogant en twistziek mannetje vonden. Naar alle waarschijnlijkheid hadden zij gelijk, al zullen ze wel wat bevooroordeeld zijn geweest door Sax’ enorme succes. Van alle kanten kreeg hij opdrachten en in 1845 werd hem zelf een soort monopolie verleend voor het bouwen van de instrumenten voor militaire kapellen. Rond die tijd was hij het slachtoffer van allerlei pesterijen: de werkplaats werd vernield, gereedschap en ontwerptekeningen werden gestolen, en men boycotte composities waarvoor Sax-instrumenten vereist waren. Maar het kon nog erger. Sax was het doelwit van minstens drie moordaanslagen: hij werd in een hinderlaag gelokt, er werd gepoogd hem in bed te roosteren en een op hem lijkende employé werd voor de deur van zijn werkplaats doodgestoken.
Die moord zou een geschikte aanleiding kunnen zijn voor een ingewikkelde detective met grote drommen verdachte muzikanten en instrumentenmakers, want kort tevoren had Sax zijn eerste saxofoon gedemonstreerd. We kunnen slechts gissen wat hij met dit nieuwe instrument beoogde, maar een aantrekkelijke theorie luidt dat hij zocht naar een forse klank die een brug kon slaan tussen het beschaafde geluid der klarinetten en de woeste herrie van het koper. Als eerste proef zette hij het mondstuk van een basklarinet op het lijf van een ophicleïde (een in onbruik geraakt instrument dat klinkt als een ruige tuba). En aan de hand van dit knutselwerk ontwikkelde hij de saxofoon, die net als de arpeggione dus tot het vuilnisbakkenras behoort.
Met de saxofoon beledigde Sax zo ongeveer elke koperblazer en klarinettist in Parijs. De een omdat hij kennelijk niet hard genoeg kon tetteren - moeilijk te geloven voor iemand die onder een klarinettist woont - en de koperblazers juist omdat ze niet subtiel genoeg speelden om met de klarinet te kunnen mengen. Sax deed het er niet om, maar ondertussen was het wel gebeurd. Een inschattingsfout. In plaats van de musici lekker aan te laten modderen met volume en mengklank, moest Sax zo nodig een nieuw instrument ontwikkelen dat die problemen voor hen oplost. Zo gemakkelijk geven muzikanten zich niet gewonnen. Zonder wroeging lieten zij de saxofoon links liggen. En zonder begaafde spelers wordt een instrument zelden populair. Een roemloos einde in een instrumentenmuseum leek de saxofoon beschoren, naast de arpeggione, weemoedig in een glazen kast, lotgenoten onder elkaar.
Zover kwam het niet, al burgerde de saxofoon slechts langzaam in. Een enkele operacomponist schreef in de negentiende eeuw een partijtje en verder werd hij voornamelijk in militaire muziek gebruikt. Pas in de twintigste eeuw werd er met enige regelmaat door vooraanstaande componisten - Richard Strauss, Debussy, Ravel - voor saxofoon gecomponeerd. Maar er kwam hulp uit onverwachte hoek. Rond 1920 werd de saxofoon liefdevol in de jazzorkesten opgenomen. Vandaar begon de onstuitbare opmars van een der populairste instrumenten van onze tijd.
Na 75 jaar tobben vervulde de saxofoon plotseling een behoefte die zijn uitvinder niet had kunnen voorzien. Zo kan het dus ook. Wie weet is er in de toekomst nog een plekje voor de arpeggione.
bron
Zijn er nog meer van dit soort 'mooie' verhalen bekend?